Holandês/Curso/Verbos
Aspeto
Verbos
[editar | editar código-fonte]Infinitivo
[editar | editar código-fonte]Verbos são palavras que indicam ações. O infinitivo é a forma básica de um verbo. Os verbos holandeses têm o infinitivo terminado em -en.
- reizen ("viajar")
- eten ("comer")
- maken ("fazer")
- koken ("cozinhar")
- verlaten ("sair")
- aannemen ("supor")
diferente:
- zijn ("estar", "ser")
Verbos no Tempo Presente
[editar | editar código-fonte]- Botsen - chocar( com/contra), colidir.
- bots
- botst
- botsen
- Botsen - chocar( com/contra), colidir.
- Danken - agradecer
- dank
- dankt
- dank
- Danken - agradecer
- Doen - fazer
- doe
- doet
- doen
- Doen - fazer
- Wat doen ze?
- Gaan - ir, andar
- ga
- gaat
- gaan
- Gaan - ir, andar
- Geven - dar, doar
- geef
- geeft
- geven
- Geven - dar, doar
- Hebben - ter, possuir
- heb
- hebt
- heeft
- hebben
- Hebben - ter, possuir
- Hoe heet dit dier?
- Helpen - ajudar, auxiliar
- help
- helpt
- helpen
- Helpen - ajudar, auxiliar
- Horen - ouvir
- hoor
- hoort
- horen
- Horen - ouvir
- Houden van - manter, conservar, amar, gostar de, apegar-se a
- houd
- houdt
- houden
- Houden van - manter, conservar, amar, gostar de, apegar-se a
- Kammen - pentear
- kam
- kamt
- kammen
- Kammen - pentear
- Kennen - conhecer
- ken
- kent
- kennen
- Kennen - conhecer
- Kijken naar - olhar, observar
- kijk
- kijkt
- kijken
- Kijken naar - olhar, observar
- Knippen - cortar
- knip
- knipt
- knippen
- Knippen - cortar
- Koken - ferver, cozer, cozinhar
- kook
- kookt
- koken
- Koken - ferver, cozer, cozinhar
- Komen - vir
- kom
- komt
- komen
- Komen - vir
- Kunnen - poder, ser capaz
- kan
- kan, kunt
- kan
- kunnen
- Kunnen - poder, ser capaz
- Leggen - deitar
- leg
- legt
- leggen
- Leggen - deitar
- Lezen - ler
- lees
- leest
- lezen
- Lezen - ler
- Lopen - andar a pé, caminhar, seguir, frequentar
- loop
- loopt
- lopen
- Lopen - andar a pé, caminhar, seguir, frequentar
- Luisteren - escutar
- luister
- luistert
- luisteren
- Luisteren - escutar
- Maken - fazer
- maak
- maakt
- maken
- Maken - fazer
- Moeten - dever, ter de, querer(alguma coisa de alguém)
- moet
- moeten
- Moeten - dever, ter de, querer(alguma coisa de alguém)
- Mogen - poder
- mag
- mogen
- Mogen - poder
- Pakken - apanhar, agarrar
- pak
- pakt
- pakken
- Pakken - apanhar, agarrar
- Ruiken - cheirar
- ruik
- ruikt
- ruiken
- Ruiken - cheirar
- Scheeuwen - proclamar, gritar
- scheeuw
- scheeuwt
- scheeuwen
- Scheeuwen - proclamar, gritar
- Schrikken - assustar-se
- schrik
- schrikt
- schrikken
- Schrikken - assustar-se
- Slapen - dormir
- slaap
- slaapt
- slapen
- Slapen - dormir
- Slijpen - alisar
- slijp
- slijpt
- slijpen
- Slijpen - alisar
- Stappen - andar, caminhar
- stap
- stapt
- stappen
- Stappen - andar, caminhar
- Vallen - cair
- val
- valt
- vallen
- Vallen - cair
- Werken - trabalhar
- werk
- werkt
- werken
- Werken - trabalhar
- Weten - saber, conhecer
- weet
- weten
- Weten - saber, conhecer
- Wijzen - indicar, apontar com o dedo
- wijs
- wijst
- wijzen
- Wijzen - indicar, apontar com o dedo
- Willen - querer
- Wil
- wil(t)
- wil
- willen
- Willen - querer
- Wonen - morar, residir
- woon
- woont
- wonen
- Wonen - morar, residir
- Zetten - assentar
- zet
- zetten
- Zetten - assentar
- Zien - ver
- zie
- ziet
- zien
- Zien - ver
- Zijn - ser, estar
- ben
- bent
- is
- zijn
- Zijn - ser, estar
- Ze zijn vrienden.
- Zingen - cantar
- zing
- zingt
- zingen
- Zingen - cantar
- Zullen - dever
- zal
- zal, zult
- zal
- zullen
- Zullen - dever
Esta página é um esboço de línguas. Ampliando-a você ajudará a melhorar o Wikilivros. |